
Teelt van 100-dagenmais wint terrein, wel risico’s op rijpheid
De teelt van 100-dagenmais wint terrein onder telers die zoeken naar flexibiliteit. Veehouders die laat willen zaaien, of op een perceel toe zijn aan een rustgewas, ontdekken de voordelen van deze vroegrijpende rassen.
Vooropgesteld: 100-dagenmais is een commerciële naam. Hij bekt mooi, maar om mais te oogsten met 36 procent droge stof, is 125 dagen realistischer, stelt Jos Groten van Wageningen University & Research. De onderzoeker praat over 18-wekenmais (ultra-ultravroeg) of 20-wekenmais (ultravroeg), waarvoor hij apart rassenonderzoek uitvoert. “De allervroegste rassen in dit onderzoek doen er misschien een weekje korter over dan 125 dagen, maar dat is het dan ook.” 100-dagenmais is een verzamelnaam voor de rassen die het snelst na zaaien oogstrijp zijn. Dat maakt ze geschikt om later te zaaien, bijvoorbeeld na een eerste snede gras, of juist vroeg te zaaien om vóór september te oogsten. In tegenstelling tot gewone maisrassen, die later afrijpen, biedt dit type de zekerheid dat het gewas in korte tijd toch voldoende droge stof en voederwaarde ontwikkelt.
Kansen voor bedrijfsvoering
De korte cyclus opent mogelijkheden om aan wettelijke verplichtingen te voldoen. Sinds 2023 geldt op zand- en lössgronden dat elk perceel minstens eens in de vier jaar een rustgewas moet dragen. Daarnaast moet na mais op deze gronden uiterlijk op 1 oktober een vanggewas zijn ingezaaid. Wie met 100-dagenmais vóór 1 september kan oogsten, creëert ruimte om nog vóór 1 september een gewas te zaaien dat vervolgens als rustgewas meetelt. Voorwaarde is wel dat dit gewas na de oogst wordt ingezaaid, onbemest blijft en ten minste tot 1 februari het jaar erop op het land staat. Onderzaai wordt niet meer geaccepteerd.
Geholpen door het droge weer, was het seizoen 2025 een goed jaar voor 100-dagenmais. Vooral in het zuiden was de mais tijdig rijp voor de oogst. Groten ziet hierin wel een belangrijk aandachtspunt. Waar in het zuiden de ultravroege rassen tijdig rijp waren, deden dezelfde rassen er in het noorden een paar weken langer over. Het noorden kende een nattere zomer dan het zuiden. Dat maakt het lastig om een specifieke datum te plakken op welk moment de mais daadwerkelijk rijp is. Ook de grondsoort speelt hierin een rol.
Om een goede omrekening te maken vanuit de rijpheidsschaal FAO naar Nederlandse omstandigheden, is het advies om het FAO-getal te vermenigvuldigen met 0,7
Geen garanties voor rijpheid
Dit geluid is ook te horen bij teeltadviseurs. Op zwaardere gronden met stikstofleverend vermogen, blijft ultravroege mais langer groen. Een teelt van 125 dagen is dan het absolute minimum. Dit betekent dat er vóór 15 april gezaaid moet worden om vóór september te kunnen oogsten en een rustgewas te zaaien. Om een goede omrekening te maken vanuit de rijpheidsschaal FAO naar Nederlandse omstandigheden, is het advies om het FAO-getal te vermenigvuldigen met 0,7. Een FAO-getal van 170 komt dan uit op minimaal 120 teeltdagen voor een goede afrijping.
Volgens Groten zijn er dan nog steeds geen garanties dat mais vóór 1 september rijp is, maar de kans hierop is met ultra-ultravroege snijmais wel redelijk aanwezig. “Niet elk jaar is het mogelijk dat de 35 of 36 procent droge stof wordt gehaald, maar 32 procent is ook oogstrijp.”
Grenzen aan opbrengst
Hoewel de voordelen duidelijk zijn, kennen de ultravroege rassen hun grenzen. De belangrijkste: de groeiperiode is korter waardoor de potentiële opbrengst lager ligt dan bij gebruikelijke rassen. Dit blijkt uit proefvelden die door Wageningen zijn aangelegd. Waar de middenvroege groep gemiddeld uitkomt op 23 ton per hectare, zakt de gemiddelde opbrengst van de ultra-ultragevroege groep terug naar 15 ton, een derde minder. De zeer vroege maisrassen (21 ton) en ultravroege rassen (19 ton) zitten hier tussenin. Groten: “Voor een goede opbrengst en tijdige afrijping, moeten ultra-ultravroege rassen ongestoord kunnen groeien.” Ook teeltadviseurs geven aan dat voor een succesvolle teelt alles mee moet zitten.
Wie vooral mikt op maximale opbrengst en zetmeelgehalte, zal beter af zijn met latere rassen
Extreem vroegrijpende rassen zijn dus kwetsbaarder voor weersomstandigheden. Een koude start of droogte in de periode waarin de kolfzetting plaatsvindt, laat geen herstelruimte over. “Zaai je deze mais vroeg, en krijgen de jonge planten vervolgens te maken met een koude periode, dan zullen deze rassen nog wel vroeg zijn, maar de opbrengst en voederwaarde vallen dan nog lager uit”, zegt Groten. Dit houdt in dat de keuze voor 100-dagenmais altijd in het licht moet worden gezien van de bedrijfsdoelen. Wie vooral mikt op maximale opbrengst en zetmeelgehalte, zal beter af zijn met latere rassen. Wie daarentegen flexibiliteit zoekt om op tijd een vanggewas of rustgewas te zaaien, kan met een vroegrijp ras juist een probleem oplossen.
Lees het volledige artikel in De Kalverhouder die zaterdag 11 oktober verschijnt.
Lees ook
Meest gelezen
Agenda
-
Er zijn momenteel geen evenementen gepland