Op papier en in praktijk meer samenwerken
De veehouderij staat voor grote veranderingen. Melkvee- en kalverhouderij moeten daarbij meer samen optrekken, vinden Erwin Wunnikink van LTO Nederland en Hans Luijerink van VVK. Een ketenakkoord zou daar bij helpen.
De veehouderij in Nederland zit in een transitie. Na ruim een halve eeuw van ‘meer en efficiënter’ is het vizier aan het verschuiven naar ‘minder input en extensiever’. Dat geldt zeker voor de melkveehouderij. Het wegvallen van derogatie, het beleid rondom oppervlaktewater en de stikstofdiscussie, zorgen er voor dat het belang van grond en eigen ruwvoer toeneemt ten koste van aankoop van krachtvoer en kunstmest. Linksom of rechtsom zal dit gevolgen hebben voor het aantal melkkoeien in Nederland en het aantal beschikbare vleeskalveren.
Het aantal dieren is slechts een onderdeel van de veranderingen. Want op dit moment worden er volop gesprekken gevoerd die in 2023 moeten leiden tot een convenant voor een dierwaardige veehouderij. Heikele issues zijn er voldoende voor de melkveehouderij en de kalverhouderij. Denk bijvoorbeeld aan: kalf langer bij de koe, individuele huisvesting van kalveren, gebruik van harde roostervloeren, longaandoeningen bij kalveren en verplichte weidegang. Wat de uitkomst ook wordt, de gevolgen hiervan komen op het bordje van de veehouder.
Breed pallet aan discussies
Erwin Wunnekink heeft vanuit zijn functie als LTO-vakgroepvoorzitter dagelijks met dit brede pallet aan discussies te maken. Het is soms zoveel dat hij op momenten bewust wat afstand moet nemen voor een helder beeld. Wat dan blijft hangen is dat de koe er in Nederland goed op staat. Zowel bij consumenten als in ons Nederlands landschap. “Dat is een zeer belangrijke conclusie”, zegt hij. “Het geeft het bestaansrecht aan van de melkveehouderij in Nederland en in haar kielzog de kalverhouderij. In welke omvang en vorm is dan de volgende vraag.”
Wunnekink houdt het graag dicht bij zichzelf als hij voorbeelden noemt. Bijvoorbeeld als het gaat om een dierwaardige veehouderij waarbij er gesproken wordt over kalveren langer bij de koe of langer op het melkveebedrijf. “Ben ik er op mijn eigen bedrijf klaar voor? Nee, nog lang niet. Er moeten meer plekken komen voor jonge kalveren en ik zal mijn management moeten aanpassen. Laatst hebben we best veel diarree onder de kalveren gehad. Daar heb je veel werk mee. Dan denk je wel: hoe moet dat als de groep kalveren tot een maand straks eens zo groot is?”
Protocollair werken
Hans Luijerink, voorzitter van de Vereniging van Kalverhouders (VVK) vraagt zich af wat een langer verblijf op het melkveebedrijf met de kwaliteit van de kalveren doet, want het liefst heeft hij Oost-Duitse kalveren. Daar zijn grote bedrijven die werken met personeel en een vast protocol voor de opvang van pasgeboren kalveren. Biest, huisvesting, verzorging is goed geregeld. “Dat zie je in Nederland ook op bedrijven waar de vrouw of oma meewerkt. Maar als de boer alles in zijn eentje moet doen, gaat de meeste aandacht logischerwijs uit naar de koeien.”
Luijerink vindt dat goede kalveren nog beter betaald moeten worden. “Een goed kalf dat wij laten slachten heeft een karkasgewicht van 250 kilo, een slecht kalf 150. Dat is een verschil in opbrengst van 500 euro.” Wunnekink ziet met een stukje extensivering ruimte ontstaan voor robuustere, sterke rassen, meer dubbeldoel: “Maar kunnen jullie hiermee uit de voeten?” Beide voorzitters komen tot de conclusie dat er nooit op deze manier met elkaar gesproken wordt.
Minder import kalveren
Wunnekink wil weten hoe Luijerink in de toekomst denkt om te gaan met een beperking van de import van jonge kalveren. Transporten over lange afstanden zullen immers komen te vervallen en de Nederlandse overheid heeft met de scenariostudie voorstellen gedaan om de kalversector regionaler te laten werken. Luijerink geeft een eerlijk antwoord: “Wij zijn er als kalversector ook nog niet klaar voor. Kijk naar ons bedrijf. We houden drieduizend kalveren. Elke zeven weken krijg ik vijfhonderd uniforme Duitse kalveren. Het zal lastig zijn om vijfhonderd uniforme kalveren uit de regio te halen. Dan zullen wij onze manier van werken ook aan moeten passen.”
“We moeten nog meer samenwerken”, stelt Wunnekink voor. “Zowel op papier als in de praktijk. Die samenwerking moeten we niet laten afhangen van een overheid.” Luijerink is het daarmee eens. Bij de overheid is landbouw altijd het sluitstuk, terwijl landbouw ook een deel van de oplossing is. Wunnekink beaamt dat: “We moeten weg van de hijgerigheid van Den Haag. Als veehouderij kunnen we kunstmestvervangers leveren, groen gas, koolstof vastleggen en de biodiversiteit stimuleren. Maatschappelijke bijdragen waarvoor je de veehouderij nodig hebt.”
Lees ook
Meest gelezen
Agenda
-
Er zijn momenteel geen evenementen gepland